Organisatie van de woordgroepen

De posities van de verschillende woordgroepen helpen om een correcte zin of vraag te bouwen in de leesrichting van links naar rechts. Bijvoorbeeld: ik wil chips.

Figuur 1. Positie van de woordgroepen

De kleurcodering van de woordgroepen zijn volgens de Modified Fitzgerald Key codering waarbij de kinderen door de kleuren en symbolen leren om de verschillende woordsoorten te herkennen.

Het gebruik van kleuren en vormen vergroot de kennis over regels rondom zinsbouw. Het gebruik van deze kleuren maakt het mogelijk om taal (grammatica) onderwijs te combineren met de interventie rondom het communicatie ondersteunend hulpmiddel. Het is een manier om te visualiseren dat de zin is opgebouwd uit verschillende stukjes:

Figuur 2. De verschillende woordgroepen
Nr Woordgroep
1 Lidwoorden en aanwijzende voornaamwoorden
2 Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
3 Hulpwerkwoorden
4 Bijvoeglijke naamwoorden
5 Zelfstandige naamwoorden
6 Hoofdwerkwoorden
7 Korte boodschappen
8 Bijwoorden
9 Vraagwoorden
10 Voorzetsels
11 Voegwoorden
De structuur van het dynamische blok heeft dezelfde opbouw:
Figuur 3. Woordgroepen in de randwoordenschat
  • korte boodschappen (7)
  • zelfstandige naamwoorden (5)
  • bijvoeglijke naamwoorden (4)
  • hoofdwerkwoorden (6)

Het is aanbevolen om het vakje rechtsonder in het dynamische blok altijd leeg te laten zodat hier een link naar een tweede pagina kan worden gemaakt zonder dat je symbolen moet verplaatsen.